Het geneesmiddel dat micro-organismen remt of doodt, wordt een antimicrobieel genoemd. Antimicrobiën zijn een breed scala aan geneesmiddelen die worden gebruikt om infecties veroorzaakt door micro-organismen, zoals bacteriën, virussen, schimmels en parasieten, te behandelen.
Er zijn twee hoofdtypen antimicrobiën:
- Bacteriostatica remmen de groei van bacteriën, maar doden ze niet.
- Bacteriocide doden bacteriën.
Antimicrobiën werken op verschillende manieren om micro-organismen te doden of te remmen. Enkele veelvoorkomende mechanismen zijn:
- Interferentie met de celwandsynthese: Dit is een van de meest voorkomende manieren waarop antibiotica werken. Ze blokkeren de productie van nieuwe celwanden, waardoor de bacteriën uit elkaar vallen.
- Interferentie met de eiwitsynthese: Dit is een ander veelvoorkomend mechanisme. Ze blokkeren de productie van nieuwe eiwitten, waardoor de bacteriën niet kunnen functioneren.
- Interferentie met de DNA-replicatie: Dit mechanisme is minder gebruikelijk, maar kan zeer effectief zijn. Ze blokkeren de replicatie van het DNA, waardoor de bacteriën niet kunnen vermenigvuldigen.
Antimicrobiën zijn een belangrijke therapie voor infecties. Ze zijn echter niet zonder risico. Ze kunnen bijwerkingen veroorzaken, zoals diarree, misselijkheid en braken. In zeldzame gevallen kunnen ze ernstige bijwerkingen veroorzaken, zoals nierschade of allergische reacties.
Het is belangrijk om antimicrobiën alleen te gebruiken zoals voorgeschreven door een arts. Het onjuist gebruik van antimicrobiën kan leiden tot antimicrobiële resistentie, een toenemend probleem in de gezondheidszorg.