In de Nederlandse taal wordt de zesde naamval gebruikt voor plaatsbepalingen. Plaatsbepalingen geven aan waar iets zich bevindt, of waar iets naartoe gaat. De zesde naamval wordt gevormd door de achtervoegsel -s aan het zelfstandig naamwoord toe te voegen.
Voorbeelden:
- Plaatsbepaling van een persoon:
- De man zit op de bank.
- Het kind staat in de tuin.
- De vrouw loopt over de straat.
- Plaatsbepaling van een voorwerp:
- Het boek ligt op de tafel.
- De pen ligt in de la.
- De auto staat op de parkeerplaats.
- Plaatsbepaling van een plaats:
- De stad ligt in het bos.
- Het dorp ligt aan de rivier.
- Het land ligt aan de zee.
In het Nederlands worden plaatsbepalingen vaak gebruikt met voorzetsels. De meest voorkomende voorzetsels voor plaatsbepalingen zijn:
- In: Het boek ligt in de la.
- Op: De man zit op de bank.
- Aan: Het huis staat aan de straat.
- Bij: De winkel ligt bij het station.
- Over: De auto rijdt over de brug.
Voorbeelden:
- Plaatsbepaling met voorzetsel:
- Het boek ligt in de la.
- De man zit op de bank.
- Het huis staat aan de straat.
- De winkel ligt bij het station.
- De auto rijdt over de brug.
Uitzonderingen:
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben in de zesde naamval een andere vorm dan de basisvorm. Deze uitzonderingen zijn te vinden in de volgende lijst:
* zelfstandig naamwoord | vorm in de zesde naamval |
---|---|
stad | in de stad |
dorp | in het dorp |
land | in het land |
rivier | aan de rivier |
zee | aan de zee |
Voorbeelden:
- Uitzonderingen:
- De stad ligt in de stad.
- Het dorp ligt in het dorp.
- Het land ligt in het land.
- De rivier stroomt aan de rivier.
- De zee ligt aan de zee.