Het meisje, dat Sarah heette, kreeg een plan. Ze zou de koningin gaan helpen. Ze wist dat het gevaarlijk zou zijn, maar ze was vastbesloten om het te doen.
De volgende dag ging Sarah naar het paleis. Ze vertelde de koningin wat ze had gehoord. De koningin was blij dat Sarah haar wilde helpen. Ze vertelde Sarah dat ze een plan had.
Het plan was om de koningin te vermommen als een gewone vrouw. Ze zou dan naar het kasteel van de heks gaan. De heks zou haar niet herkennen.
Sarah en de koningin gingen aan het werk. Ze maakten een jurk voor de koningin die haar veranderde in een gewone vrouw. Ze gaven haar een pruik en een masker.
Toen de koningin klaar was, zag ze er niet meer uit als een koningin. Ze zag er uit als een gewone vrouw.
Sarah en de koningin gingen naar het kasteel van de heks. Ze kwamen ‘s nachts aan, zodat de heks ze niet zou zien.
Ze gingen naar de slaapkamer van de heks. De koningin ging naar bed en Sarah verstopte zich in de kast.
De volgende ochtend kwam de heks de kamer binnen. Ze zag de koningin slapen. Ze lachte.
“Nu heb ik je”, zei ze. “Ik zal je vermoorden en dan zal ik de koningin zijn.”
De heks pakte een mes. Ze ging naar de koningin om haar te vermoorden.
Sarah kwam uit de kast. Ze greep de heks vast.
“Laat haar met rust!”, riep ze.
De heks was verrast. Ze had Sarah niet gezien.
“Wat doe jij hier?”, vroeg ze.
“Ik ben hier om je te stoppen”, zei Sarah.
De heks probeerde Sarah los te krijgen, maar Sarah was te sterk.
Sarah duwde de heks weg. De heks viel op de grond.
Sarah pakte het mes van de heks. Ze hield het tegen haar keel.
“Vertel me waar het juweel is”, zei ze.
De heks was bang. Ze vertelde Sarah waar het juweel was.
Sarah liet de heks los. Ze pakte het juweel en ging weg.
Sarah en de koningin keerden terug naar het paleis. De koningin was blij dat het juweel terug was.
De koningin bedankte Sarah. Ze zei dat ze een heldin was.
Sarah was blij dat ze de koningin had kunnen helpen. Ze wist dat ze altijd een heldin zou zijn.