Er zijn verschillende ouderwetse benamingen voor belasting, afhankelijk van de periode en de context. Hier zijn enkele voorbeelden:
Middeleeuwen:
- Bede: een belasting die de vorst in tijden van nood aan zijn onderdanen kon vragen.
- Schatting: een belasting die men moest betalen voor bescherming door de vorst.
- Tienden: een belasting van 10% van de oogst die men aan de kerk moest afdragen.
- Tol: een belasting die men moest betalen om over een brug of door een stad te gaan.
Ancien Régime (17e-18e eeuw):
- Accijnzen: belasting op verbruiksgoederen zoals tabak, alcohol en zout.
- Hoofdgeld: belasting per persoon.
- Verponding: belasting op onroerend goed.
- Landbelasting: belasting op landbouwgrond.
19e eeuw:
- Personele belasting: belasting op het inkomen van personen.
- Inkomstenbelasting: belasting op het totale inkomen van personen en bedrijven.
- Vennootschapsbelasting: belasting op de winst van bedrijven.
Naast deze algemene termen waren er ook veel lokale benamingen voor belastingen. Zo kon er in een bepaalde stad of dorp een belasting op schoorstenen, ramen of honden zijn.
Andere ouderwetse benamingen:
- Impost
- Tribuut
- Heffing
- Last
- Opcenten
Deze benamingen worden tegenwoordig niet meer of nauwelijks gebruikt. De moderne term voor belasting is “fiscale heffing”.