Een gedicht over het herdersleven heette van oorsprong een bucolicum (meervoud: bucolica). De term stamt uit het Grieks: βουκολικόν (boukolikon), afgeleid van βουκόλος (boukolos), wat “herder” betekent.
Bucolica beschrijven idealiter een idyllisch plattelandsleven, met herders die in harmonie met de natuur leven. Ze bezingen thema’s als liefde, vriendschap, muziek, zang en de schoonheid van het landschap.
De bekendste bucolica zijn de Eclogae van de Griekse dichter Theocritus (3e eeuw v.Chr.). Deze gedichten waren enorm invloedrijk op latere pastorale literatuur, inclusief de Nederlandse.
In de Nederlandse literatuur vinden we bucolica o.a. bij:
- Constantijn Huygens (1596-1687): “Batavische Arcadia”
- Joost van den Vondel (1587-1679): “Lofzang van Johannes den Dooper”
- Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647): “Granida”
Naast bucolicum werden ook andere termen gebruikt voor gedichten over het herdersleven, zoals:
- Herdersdicht
- Pastoraal
- Idylle
De term “herdersdicht” is de meest algemene aanduiding, terwijl “pastoraal” en “idylle” meer specifiek duiden op een idyllische of geidealiseerde voorstelling van het plattelandsleven.
Belangrijk om te weten is dat de werkelijkheid van het herdersleven vaak hard en armoedig was. Bucolica schetsen dan ook eerder een geïdealiseerd beeld van het plattelandsleven, waarin de herders als gelukzalige en zorgeloze figuren worden afgebeeld.
Ik hoop dat dit antwoord je vraag beantwoordt!