Nederland is een land van polders. Al sinds de middeleeuwen wordt er in Nederland land gewonnen door het droogleggen van meren, rivieren en zeeën. Deze droogleggingen zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Nederland. Ze hebben het land niet alleen groter gemaakt, maar hebben ook bijgedragen aan de voedselzekerheid en de veiligheid van Nederland.
De eerste droogleggingen in Nederland vonden plaats in de middeleeuwen. In die tijd werden er vooral meren en moerassen drooggelegd. Deze droogleggingen werden gedaan om landbouwgrond te creëren.
In de 17e eeuw werden er grote polders drooggelegd, zoals de Beemster, de Purmer en de Schermer. Deze polders waren bedoeld om de steden Amsterdam en Haarlem van landbouwgrond te voorzien.
In de 19e eeuw werden er ook veel polders drooggelegd, zoals de Wieringermeer, de Noordoostpolder en de Oostelijk Flevoland. Deze polders waren bedoeld om de bevolking van Nederland te voeden.
In de 20e eeuw werd het IJsselmeer drooggelegd. Dit was het grootste droogleggingsproject in de geschiedenis van Nederland. Het IJsselmeer werd drooggelegd om nieuwe landbouwgrond te creëren, maar ook om de veiligheid van Nederland te vergroten.
De drooggelegde stukken Nederland zijn van groot belang voor het land. Ze zijn niet alleen belangrijk voor de landbouw, maar ook voor de natuur en de economie. De polders zijn een belangrijke bron van voedsel en ze zorgen voor een stabiel landschap. Ook zijn de polders een belangrijke toeristische attractie.
De belangrijkste drooggelegde stukken Nederland zijn:
- De Beemster (1612)
- De Purmer (1626)
- De Schermer (1635)
- De Wieringermeer (1930)
- De Noordoostpolder (1942)
- De Oostelijk Flevoland (1957)
- Flevoland (1986)
Daarnaast zijn er nog veel kleinere droogmakerijen, zoals de Haarlemmermeer (1852), de Noordzeekanaalzone (1876) en de Marker Wadden (2016).