Om het lijdend voorwerp in een zin te vinden, kun je de volgende stappen volgen:
- Zoek het gezegde. Het gezegde is het belangrijkste zinsdeel in een zin. Het geeft aan wat er gebeurt of wat er gezegd wordt. Je kunt het gezegde vinden door de zin vragend te maken. In de zin “De hond blaft” is het gezegde “blaft”.
- Zoek het onderwerp. Het onderwerp is het zinsdeel dat de handeling van het gezegde uitvoert. Je kunt het onderwerp vinden door de vraag te stellen “Wie of wat doet het?” in de vragende vorm van de zin. In de zin “De hond blaft” is het onderwerp “de hond”.
- Stel de vraag “wie/wat + onderwerp + gezegde?”. Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp. In de zin “De hond blaft” is het antwoord op de vraag “wie/wat blaft de hond?” dus “de hond”.
In sommige gevallen kan het lijdend voorwerp ook een woordgroep zijn. Bijvoorbeeld in de zin “Ik heb een nieuwe fiets gekocht” is het lijdend voorwerp “een nieuwe fiets”.
Het lijdend voorwerp kan zowel een persoon als een ding zijn. Het ondergaat de handeling van het gezegde en handelt zelf niet.
Hier zijn nog een paar voorbeelden van het lijdend voorwerp:
- Zonder lijdend voorwerp: “De kat ligt op de mat.”
- Lijdend voorwerp als persoon: “De jongen pakt de bal.”
- Lijdend voorwerp als ding: “Ik heb een boek gelezen.”
- Lijdend voorwerp als woordgroep: “Ik heb een nieuwe auto gekocht.”
Let op: een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft geen lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde is het onderwerp het onderwerp van het werkwoord dat het gezegde vormt. Bijvoorbeeld in de zin “De kat is mijn lievelingsdier” is het gezegde “is mijn lievelingsdier”. Het onderwerp van het werkwoord “zijn” is “kat”. Dit is dus ook het onderwerp van het gezegde. Er is dus geen lijdend voorwerp in deze zin.