De opstandelingen in de Tachtigjarige Oorlog werden met verschillende namen aangeduid, afhankelijk van de periode en context:
In de beginfase (1568-1572):
- Geuzen: Deze term was oorspronkelijk een scheldnaam die door de Spaanse regering werd gebruikt voor de rebellen. De geuzen namen de naam over en gebruikten hem met trots.
- Nederlanders: Deze term werd gebruikt om te benadrukken dat de opstandelingen vochten voor hun eigen land en identiteit.
- Ketters: Deze term werd door de katholieke Spanjaarden gebruikt om de protestantse opstandelingen te beschimpen.
Na de Pacificatie van Gent (1576):
- Staten-Generaal: Deze term werd gebruikt voor de vertegenwoordigers van de gewesten die zich hadden verenigd tegen Spanje.
- Patriotten: Deze term werd gebruikt om degenen te beschrijven die trouw waren aan de opstand.
Na de Akte van Verlatinghe (1581):
- Republieken: Deze term werd gebruikt voor de gewesten die zich hadden afgescheiden van Spanje en een onafhankelijke republiek hadden gevormd.
- Nederlanders: Deze term werd nu vaker gebruikt om te verwijzen naar de inwoners van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Andere termen:
- Opstandelingen: Deze term werd door de Spanjaarden gebruikt om alle rebellen te beschrijven, ongeacht hun religie of motivatie.
- Rebellen: Deze term werd soms gebruikt om de opstandelingen te beschrijven als illegale of onwettige strijders.
Naast deze termen werden er ook veel andere namen gebruikt om de opstandelingen te beschrijven, zoals “vrijheidsstrijders”, “helden” en “martelaren”. De term die het meest werd gebruikt, hing af van de politieke en religieuze overtuiging van de spreker.
Het is belangrijk om te onthouden dat de Tachtigjarige Oorlog een complexe en langdurige conflict was. De verschillende namen die voor de opstandelingen werden gebruikt, weerspiegelen de verschillende fasen van de oorlog en de verschillende perspectieven van de betrokkenen.